8

 

 

 

 

Rachael en Edie liepen het White Hart Hotel uit en buiten bleven ze even staan. Rachaels aandacht werd getrokken door een zwarte auto die voorbijreed. Ze dacht dat ze op de passagiersplaats Anne Preece herkende, maar de bestuurder kon ze niet zien.

‘Ga mee naar huis om iets behoorlijks te eten,’ zei Edie. ‘Ik heb soep gemaakt. Daar kikker je beslist van op.’

‘Wat moederlijk.’

‘Dat kan ik heus wel,’ zei Edie zelfingenomen, ‘als ik het wil.’

Ze aten hun soep in de keuken aan Riverside Terrace.

‘En?’ zei Edie. ‘Wat vond je ervan?’ Rachael kon zich voorstellen dat ze dezelfde vraag zou stellen aan haar theaterstudiegroep na een uitstapje naar het Theatre Royal in Newcastle. Die zouden, weinig geneigd om in te gaan op een zo algemene vraag, zonder enig houvast, daarop met dezelfde pijnlijke stilte reageren als Rachael nu.

‘Dat weet ik eigenlijk niet.’

‘Denk na!’ Edie had onmogelijk een ander beroep kunnen kiezen dan dat van lerares. ‘Ik bedoel, wat kunnen we eruit opmaken?’

‘Niets,’ zei Rachael terneergeslagen. ‘Helemaal niets.’

‘Dat zie je verkeerd. Geeft het je niet te denken dat er niemand was uit haar verleden? Geen oude schoolvriendin, geen neef of nicht?’

‘Die vrouw met de tassen was er.’

‘Ik weet eigenlijk niet wat ik van haar moet denken. Als zij iemand is die Bella’s dood oprecht betreurt, waarom heeft ze zich dan niet voorgesteld?’

‘Misschien kwam Bella niet hier uit de buurt. De Gazette wordt alleen maar gelezen in Kimmerston en de omringende dorpen.’

‘Dan zijn we toch iets wijzer geworden, nietwaar?’

‘Niet veel.’

‘In al jullie gesprekken zal ze toch wel eens iets hebben gezegd over wat ze deed voordat ze op die boerderij opdook om voor Dougies moeder te zorgen?’

‘Dat weet ik eigenlijk niet.’ Nu ze erover nadacht, waren al hun gesprekken eenzijdig geweest. Rachael had gesproken over haar jeugd, hoe het was geweest om te worden grootgebracht door zo’n radicaal denkende moeder als Edie, haar bitterheid omdat ze niets over haar vader wist. Bella had geluisterd en commentaar geleverd, maar zelden haar eigen ervaringen in het gesprek ingebracht.

‘Geeft dat je niet te denken?’ zei Edie. ‘Ik bedoel, doet dat niet vermoeden dat ze misschien iets te verbergen had?’

‘Natuurlijk niet,’ zei Rachael vinnig. ‘Niet iedereen heeft de behoefte om zijn jeugdtrauma’s te bespreken met de vrouw die achter je staat in de rij bij de kassa in de supermarkt.’

Edie negeerde de steek onder water. ‘Maar de meeste mensen laten tijdens een gesprek onwillekeurig dingen los over hun familie, waar ze hebben gestudeerd, werk...’

‘Het zou kunnen dat ze op de landbouwhogeschool heeft gestudeerd,’ zei Rachael. ‘Tuinarchitectuur. Of misschien hadden haar ouders een tuinderij. Ze wist alles over tuinieren, maar ze vond er niks aan. Ze zei dat dat haar tegen was gemaakt toen ze nog jong was. Daarom is ze op Black Law nooit aan een moestuin begonnen. Ik dacht eerst dat ze het niet aandurfde vanwege de wind of de vorst, maar zij zei dat ze het een luxe vond om haar groente bij de supermarkt te kopen.’

‘Dat geeft ons weinig houvast.’

‘Het spijt me. Haar privacy was haar heilig. Misschien kun jij dat niet begrijpen.’

‘Dat begrijp ik maar al te goed.’ En weer, zonder zijn naam te noemen, stond Rachaels vader tussen hen in. ‘Was ze al eerder getrouwd geweest?’

‘Nee.’

‘Hoe kun je daar zo zeker van zijn?’

‘Ze zei altijd dat Dougie de enige voor haar was, de ware liefde.’

‘Dat zegt niks. Mensen trouwen niet altijd uit liefde.’

‘Bella wel.’

‘Jakkes! Wat was haar meisjesnaam? Dat zul je toch wel weten?’

‘Davison.’

‘En Bella? Was dat een verkorting van Isabella? Had ze ook een tweede naam? Dan kan ik haar bij het bevolkingsregister natrekken.’

‘Ze tekende altijd met I.R. Furness. Ik weet niet waar de R voor stond.’

‘Maar ze kwam waarschijnlijk niet uit de buurt.’

‘Ze had een plaatselijk accent,’ zei Rachael onzeker. ‘Maar ik kreeg de indruk dat ze een poos weg was geweest. Misschien is ze in die tijd van de mensen hier vervreemd.’

‘Hoe is ze aan die baan op Black Law gekomen? Via het arbeidsbureau?’

‘Nee. Dougie had een advertentie geplaatst in de Gazette. Dat heeft ze me verteld. Ze zei dat ze die had gezien en er in een opwelling op had gereageerd. Ze zei ook dat ze dringend op zoek was naar werk en dat ze anders nooit de moed zou hebben gehad om hem te bellen. Hij heeft haar in Langholme bij de bushalte afgehaald en haar naar de boerderij gebracht voor een sollicitatiegesprek, maar al snel zaten ze als vrienden met elkaar te babbelen. Ik vroeg haar of ze het niet angstig had gevonden om zich door een volslagen vreemde naar god weet waar mee te laten voeren. Niet zodra ze hem had gezien, zei ze.’ Rachael keek haar moeder aan. ‘Ja, weet ik. Jakkes. Heel romantisch. Maar daardoor kreeg ik het idee dat ze voordien nooit een serieuze relatie had gehad. Ze had nog geen reden gehad om cynisch te worden.’

‘Zou Dougie haar referenties niet hebben nagetrokken?’

‘Dat geloof ik niet. Als hij haar sympathiek vond, zal dat niet eens in hem opgekomen zijn.’

‘Wanneer was dat?’

‘Zeven jaar geleden. Dougies moeder is twee jaar later gestorven. Vlak daarna zijn ze getrouwd. Snel. Voor de burgerlijke stand. Geen drukte. Zo wilde Bella het. Ik vermoed dat Dougie een beetje vertoon wel leuk zou hebben gevonden.’

‘Waarom hebben ze gewacht tot Dougies moeder dood was?’

‘Hoe moet ik dat nou weten?’ Het kwam eruit als een humeurige snauw. Ze had genoeg van dit gepraat. ‘Hoor eens, ik moet er nu echt vandoor.’ Ze had bedacht dat ze voor het donker nog een avondtelling zou kunnen uitvoeren en stelde zich de heuvel voor in de vallende schemering, het geroep van de veldleeuweriken.

‘Moet dat echt?’

‘Hoezo?’

‘Je hebt gelijk. Jij hebt geen antwoorden. We moeten met Dougie praten.’

‘Grace heeft een kennis te logeren. Ik kan eigenlijk net zo goed tot morgenochtend blijven.’ Ze hoorde de tegenzin doorklinken in haar stem. Ze zou veel liever de heuvel op gaan.

‘Als je liever niet hebt dat ik meega, kan ik wel regelen dat je in je eentje naar Rosemount gaat.’

‘Moeder!’ Rachael sloeg met haar vlakke hand op de tafel. ‘Je bent verdomme altijd zo begripvol.’ Toen, na een korte stilte: ‘Doe niet zo mal. Natuurlijk wil ik dat je meegaat.’

 

Dougie was al klaargemaakt voor de nacht. Hij droeg een gestreepte pyjama – net een ouderwets gevangenispak – met in rode letters op de boord rosemount particulier verzorgingstehuis, een dunne badjas en bruine pantoffels met een Schotse ruit. De pantoffels zaten verkeerd om. Hij had zijn eigen kamer, niet onaardig, met uitzicht over de tuin, maar dit was niets vergeleken met het uitzicht op Black Law. Het was bijzonder warm in de kamer. Dougie zweette. Rachael had toen ze het gebouw binnenkwam meteen haar vest uitgetrokken.

Buiten op de gang was het erg rumoerig: het gerammel van een rolstoel, personeelsleden die over en weer schreeuwden over badbeurten en wc-bezoek, en waar de tabletten van mevrouw Price waren gebleven; patiënten, verward en overstuur.

Toen ze binnenkwamen, zat Dougie naar een draagbare tv te staren die was neergezet op een ladekast van formica met een grenen motief. Het geluid stond zo zacht dat Rachael amper iets verstond. Dougie staarde als gebiologeerd naar de warrige, flitsende beelden.

Ze denken dat hij knetter is, dacht Rachael, en ze vroeg zich nijdig af wat Neville over hem had verteld. Toen ze binnenkwamen was het duidelijk dat Dougie haar herkende. De verpleegster die hen naar zijn kamer had gebracht, keek verrast naar de spontane scheve glimlach en naar de goede hand waarmee hij op de armleuning van de stoel klopte om aan te geven dat Rachael dichterbij moest komen.

‘U hebt bezoek, meneer Furness,’ riep ze, alsof hij haar niet goed had verstaan. Rachael vermoedde dat dit de eerste keer was dat ze rechtstreeks met hem sprak. Alleen dat al maakte het bezoek de moeite waard.

Rachael ging naast hem op haar hurken zitten, legde haar hand op zijn hand. ‘O, Dougie,’ zei ze. ‘Ik vind het zo erg voor je.’

De verpleegster wierp een blik op haar horloge, mompelde iets tegen Edie over dat ze in haar kantoor zat als ze haar nodig hadden, en vertrok.

Het was een vreemd gesprek, even intens geconcentreerd als een van Edies therapeutische sessies. Dougie communiceerde door middel van hoofdknikjes, gebrom en kneepjes met zijn hand, maar ze begrepen elkaar. Af en toe werden ze afgeleid door het geluid in de gang van haastige voetstappen in zachte schoenen over gewreven linoleum, een hoog piepgeluid – het geluid, dacht Rachael, van ratten in een schuur – maar al snel stemden ze weer af op de kwestie waar het om draaide. Het kwam hierop neer: Bella had zelfmoord gepleegd en ze begrepen niet waarom.

‘Daar wil ik proberen achter te komen,’ zei Rachael. ‘Heb je daar bezwaar tegen? Misschien heb je liever dat we de zaak laten rusten.’

Dougie maakte duidelijk dat dit niet het geval was.

‘Ik zou graag een kijkje nemen in het huis.’

Hij draaide zijn hoofd weg en keek in de richting van de televisie. In eerste instantie dacht Rachael dat ze hem boos had gemaakt, maar hij kneep nog harder in haar vingers. Edie volgde zijn blik, liep naar de ladekast en kwam terug met een bos sleutels.

‘Zijn dit de sleutels van Black Law, Dougie?’

Maar Rachael had ze al herkend. Ze had die bos zien hangen aan een mokkenrek in de keuken tussen Dougies mok van Newcastle United en de grote geel-met-groene theemok waaruit Bella haar koffie dronk.

‘Ik moet Neville eigenlijk vertellen dat ik het huis binnenga, vind je niet?’

Ze keek hem aan, wachtte op een antwoord, maar zijn concentratie was verdwenen. Op de gang was weer sprake van opschudding. Een vrouw schreeuwde met een hoge, bibberige stem: ‘Ga weg, blijf van me af! Je hebt natte handen. Je hebt natte handen!’ Rennende voetstappen, sussende stemmen, maar Dougie leek niets te horen.

Rachael, die nog steeds op haar hurken zat, draaide haar hoofd, zodat haar mond bijna zijn oor raakte, en dwong zijn aandacht als een kind af dat fluisterend een geheimpje vertelt.

‘Vertel me eens, Dougie, kun je je de dag van Bella’s dood herinneren?’

Hij bleef naar de flitsen op het televisiescherm staren, maar ze dacht dat hij de beelden in zich opriep. Wat zag hij? Bella in het huis op Black Law, over zijn bed gebogen? Bella die zich klaarmaakte om te sterven?

‘Is er die dag iemand op Black Law geweest? Je hebt mij vast wel gehoord. Ik reed over het erf toen het net donker begon te worden. Alle honden begonnen te blaffen. Maar is er voor die tijd iemand geweest?’

Hij leek in gedachten verzonken te zijn.

‘Is er vóór mij iemand geweest, Dougie?’

Ze zag dat hij zich inspande om het zich te herinneren. Hij knikte.

‘In het huis?’

Hij knikte nog eens.

‘Heb je gezien wie? Weet je wie het was? Heb je misschien een stem gehoord die je hebt herkend?’

Hij schudde moeizaam zijn hoofd.

Lokvogel
titlepage.xhtml
awb - lokvogel-ebook_split_000.xhtml
awb - lokvogel-ebook_split_001.xhtml
awb - lokvogel-ebook_split_002.xhtml
awb - lokvogel-ebook_split_003.xhtml
awb - lokvogel-ebook_split_004.xhtml
awb - lokvogel-ebook_split_005.xhtml
awb - lokvogel-ebook_split_006.xhtml
awb - lokvogel-ebook_split_007.xhtml
awb - lokvogel-ebook_split_008.xhtml
awb - lokvogel-ebook_split_009.xhtml
awb - lokvogel-ebook_split_010.xhtml
awb - lokvogel-ebook_split_011.xhtml
awb - lokvogel-ebook_split_012.xhtml
awb - lokvogel-ebook_split_013.xhtml
awb - lokvogel-ebook_split_014.xhtml
awb - lokvogel-ebook_split_015.xhtml
awb - lokvogel-ebook_split_016.xhtml
awb - lokvogel-ebook_split_017.xhtml
awb - lokvogel-ebook_split_018.xhtml
awb - lokvogel-ebook_split_019.xhtml
awb - lokvogel-ebook_split_020.xhtml
awb - lokvogel-ebook_split_021.xhtml
awb - lokvogel-ebook_split_022.xhtml
awb - lokvogel-ebook_split_023.xhtml
awb - lokvogel-ebook_split_024.xhtml
awb - lokvogel-ebook_split_025.xhtml
awb - lokvogel-ebook_split_026.xhtml
awb - lokvogel-ebook_split_027.xhtml
awb - lokvogel-ebook_split_028.xhtml
awb - lokvogel-ebook_split_029.xhtml
awb - lokvogel-ebook_split_030.xhtml
awb - lokvogel-ebook_split_031.xhtml
awb - lokvogel-ebook_split_032.xhtml
awb - lokvogel-ebook_split_033.xhtml
awb - lokvogel-ebook_split_034.xhtml
awb - lokvogel-ebook_split_035.xhtml
awb - lokvogel-ebook_split_036.xhtml
awb - lokvogel-ebook_split_037.xhtml
awb - lokvogel-ebook_split_038.xhtml
awb - lokvogel-ebook_split_039.xhtml
awb - lokvogel-ebook_split_040.xhtml
awb - lokvogel-ebook_split_041.xhtml
awb - lokvogel-ebook_split_042.xhtml
awb - lokvogel-ebook_split_043.xhtml
awb - lokvogel-ebook_split_044.xhtml
awb - lokvogel-ebook_split_045.xhtml
awb - lokvogel-ebook_split_046.xhtml
awb - lokvogel-ebook_split_047.xhtml
awb - lokvogel-ebook_split_048.xhtml
awb - lokvogel-ebook_split_049.xhtml
awb - lokvogel-ebook_split_050.xhtml
awb - lokvogel-ebook_split_051.xhtml
awb - lokvogel-ebook_split_052.xhtml
awb - lokvogel-ebook_split_053.xhtml
awb - lokvogel-ebook_split_054.xhtml
awb - lokvogel-ebook_split_055.xhtml
awb - lokvogel-ebook_split_056.xhtml
awb - lokvogel-ebook_split_057.xhtml
awb - lokvogel-ebook_split_058.xhtml
awb - lokvogel-ebook_split_059.xhtml
awb - lokvogel-ebook_split_060.xhtml
awb - lokvogel-ebook_split_061.xhtml
awb - lokvogel-ebook_split_062.xhtml
awb - lokvogel-ebook_split_063.xhtml
awb - lokvogel-ebook_split_064.xhtml
awb - lokvogel-ebook_split_065.xhtml
awb - lokvogel-ebook_split_066.xhtml
awb - lokvogel-ebook_split_067.xhtml
awb - lokvogel-ebook_split_068.xhtml
awb - lokvogel-ebook_split_069.xhtml
awb - lokvogel-ebook_split_070.xhtml
awb - lokvogel-ebook_split_071.xhtml
awb - lokvogel-ebook_split_072.xhtml
awb - lokvogel-ebook_split_073.xhtml
awb - lokvogel-ebook_split_074.xhtml
awb - lokvogel-ebook_split_075.xhtml
awb - lokvogel-ebook_split_076.xhtml